|
||||||||
Het is altijd fijn, te mogen schrijven over nieuw werk van één van de grote instituten van de hedendaagse folk. Le Vent du Nord, uit het Canadese Québec is zo’n instituut, zelfs als je op wereldschaal naar de dingen kijkt. Ze bestaan sinds begin deze eeuw, maakten tien platen, speelden een kleine tweeduizend live shows en ze vormen met La Bottine Souriante en De Temps Antan dé kern die de folkmuziek uit Québec samen al meer dan dertig jaar op de kaart houdt. Die laatste twee groepen vermeld ik niet zomaar: vanaf deze plaat telt Le Vent du Nord namelijk niet langer vier, maar vijf leden. De “nieuwkomer”, violist André Brunet was lid van La Bottine Souriante en mede-oprichter van De Temps Antan en eigenlijk is zijn overstap naar Le Vent du Nord een soort thuiskomst, want hij vindt er broer Réjean Brunet terug, de man die zingt, melodeon, bombarde en bas speelt. Nu de personeelswissel wat duiding gekregen heeft, kunnen we ons richten op het bakkersdozijn liederen en melodieën, die deze plaat bevolken. Zoals altijd, gaat het hier om een mix van nieuw en bestaand werk: het is namelijk zowat het handelsmerk van Le Vent du Nord, dat ze heuse volkswijsjes vertalen naar de eenentwintigste eeuw, met dien verstande dat de toevoeging van André Brunet op viool de groepssound serieus verandert, in vergelijking met de vorige plaat, “Têtu” van een viertal jaar geleden. De vijf zijn stuk voor stuk uitstekende zangers en muzikanten, die samen een dik dozijn instrumenten beheersen en moeiteloos van bouzouki naar piano, viool, bombarde of gitaar overschakelen en daarbij nog dat geweldige percussie-instrument, genaamd “voeten” in hun muziek integreren. Daarmee kun je een massa variatie in je nummers leggen en dat is, zoals iedere keer weer het geval is bij Le Vent du Nord, ook nu weer een van de voornaamste karakteristieken van de plaat. Die heet “territoires”, een woord dat meerdere betekenissen kan hebben: een individu heeft zijn territorium, maar maakt deel uit van een gezin, dat op zijn beurt een territorium heeft en deel uitmaakt van een drop etc. etc. Daarnaast -en nu citeer ik de groep zelf-, “gaat het ook om gevoelens, indrukken, kleuren en gemoedstoestanden” én om het onbeschroomd uitkomen voor de bandleden voor hun Québec-identiteit; ze zingen consequent in het Frans en ze wijden nogal wat van hun nummers aan hun moederland. Zo handelt opener “Le Pays de Samuel”, over Samuel de Champlain, de stichter van Acadie, wiens droom over een land dat alls Franssprekenden met elkaar zou verbinden, als onafgewerkt neergezet wordt en bijgevolg een na te streven doel genoemd wordt. Klassieker “Adieu au Village” vertelt het intrieste verhaal van een jongeman die zijn geliefde doodt om zijn moeder te behagen. Hij wordt ter dood veroordeeld, maar ontsnapt aan de dood, doordat het touw, waarmee hij verhangen moest worden, op het cruciale moment afknapt. Echt een gegeven voor een traditioneel volkslied dus, van de soort waar Le Vent du Nord stilaan een soort patent op verworven lijkt te hebben. Die droeve verhalen worden afgewisseld met in totaal vier puur instrumentale nummers, die voor velen dé reden zullen zijn om deze plaat te gaan koesteren, precies omdat ze illustreren wat voor geweldige muzikanten de vijf bandleden zijn. “Cotillon du Capitaine”, “Le Step à Alexis”,”Turlutte à Bassinette” en “Côte Nord” kunnen eigenlijk ook als “korte inhoud” van deze overheerlijke plaat gelden: ze illustreren, samen met de geweldige zangpartijen op songs als “Louisbourg” en “Chaousaro” de enorme veelzijdigheid van deze vijf heren die een waarlijk juweeltje van een plaat afleveren en nog maar eens klaar blijken te zijn voor de eindejaarslijstjes. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||